Voor mij was Nico Verhoeven niet direct een aansprekende persoonlijkheid. Ik vond hem als puber aanstellerig, wereldvreemd. Toch was dat niet de hele werkelijkheid. Hoewel hij in de eerste plaats dichter was, werkte hij ook als briljante recensent van het (toen nog) dagblad De Tijd. Later was hij de stuwende kracht achter het Instituut voor Industriële Vormgeving te Eindhoven en kon á l’improviste voor een volle zaal een anderhalf uur durend betoog houden over straatmeubilair. Kortom, hij was veelzijdig begaafd. Zijn bestaan werd gekenmerkt door tegenstellingen. De man die de avant-garde van het industrieel design promootte, leefde zelf in een oud pand aan de Laurierggracht 8 te Amsterdam (het huis waar Breitner nog had gewoond) en scharrelde daar in een gammel keukentje met spulletjes die niet antiek waren maar gewoon oud, onhandig, nauwelijks bruikbaar. Niets moderns te vinden. Verder was hij, die om het minste of geringste in tranen uitbarstte, een bevlogen rokkenjager.
Hij kwam ons leven binnen nadat hij in De Tijd een uiterst diepzinnige recensie had gepubliceerd van Vrome Heidenen, het tweede boek van mijn moeder. Met zijn gedichten kon ik niets beginnen. Tragisch genoeg opende zijn poëzie zich voor mij pas na zijn dood. En die ontdekking was hevig. Hij hoorde als dichter zo halfhalf bij de Vijftigers, was bevriend met Vinkenoog, Lucebert, Kouwenaar, Schierbeek, Nooteboom en andere prominenten uit die beweging. Daarbuiten was hij ook tamelijk close met Reve en Mulisch. Hij hoorde overal echter maar half bij omdat zijn gedichten een hermetische spiritualiteit vertegenwoordigden, iets dat in die jaren eigenlijk als een gepasseerd station werd beschouwd. Wat mij betreft verleent juist die inhoud in combinatie met uitzinnig rake metaforen, zijn poëzie haar grandeur. Een voorbeeld:

Gaandeweg

Nico Verhoeven

Nico Verhoeven

Wij zijn zo veel zo weinig voor elkander,
wij zijn elkaar als wegen toebereid
en gaandeweg weet zich de een de ander
om gaandeweg te worden weggeleid.

de avond valt over de wegen schaarloos
de avond valt, wij zijn verwezenen,
de avond, zwijg en hoor nu het verwaarloosd
verwaaide zingen der ontrezenen:

reis diep de nacht in, u ontvalt nog heden
de heugnis aan wat gij waart als wij,
wij zijn verloren en wij zijn verleden,
de morgen vindt ons en wij zijn voorbij.

er is geen doel, er is alleen bewegen,
er is geen weg, er is alleen gebaar,
gebenedijd gebed, aan niets gelegen,
zo zijn wij niets en alles voor elkaar.

Maar ook iets schijnbaar eenvoudigs als het zien van een kraandrijver aan het werk in de haven, kon hij op een unieke wijze op een hoger plan tillen:

Brief

Liefste, ik kan niet in mijzelf bewegen,
sta langs uw haven als een kraan geheven,
zwaai met mijn arm door een verlegen hemel,
schep erts en zwaai en sta in wezen pal.

Liefste, ik ben de kraan en haar bedienaar:-
de hoge man op het geheim gestoelte
ten prooi aan zijn haast goddelijk beheersen
der draaiformule van zijn hecht heelal.

Hij is de spil en die de spil doet draaien,
de God, in staat naar rechts en links te zwaaien
terwijl Hij ’t onbewogen gadeslaat.
Hij kan alleen niet in zichzelf bewegen,
hij komt zichzelf nooit op een ronde tegen,
hij is onvrij tot in zijn scheppingsdaad.

P.S.

Hij is als ik, liefste, maar dan verzwegen.
Hij is als wij, liefste, maar dan kordaat.
Hij is de liefde, liefste, monomaan
Hij is een kraan.

Hoewel Verhoeven meerdere dichtbundels publiceerde en enkele literaire prijzen kreeg, is zijn poëzie thans goeddeels vergeten. Ten onrechte, naar mijn diepe overtuiging. En het spijt mij nog altijd, dat ik de kans gemist heb om me tegenover hem over zijn gedichten uit te spreken.